
Wet buitengewoon pensioen 1940-1945
Artikel 32
1
De buitengewone pensioenen en de garantietoeslagen worden maandelijks voldaan.
2
De eerste termijn wordt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen dertien weken na de toekenning, uitgekeerd.
3
Indien de eerste termijn niet binnen dertien weken wordt uitgekeerd is de Raad de belanghebbende rente verschuldigd. De wijze waarop het bedrag van de verschuldigde rente wordt bepaald, wordt bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld.
4
Indien de door belanghebbende verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor het vaststellen van het bedrag van de eerste termijn, verzoekt de Raad de belanghebbende deze gegevens en bescheiden alsnog te verstrekken. De periode van dertien weken, bedoeld in het tweede en derde lid, wordt in zodanig geval opgeschort met ingang van de dag waarop de Raad vorenbedoeld verzoek heeft gedaan tot de dag waarop de gegevens en bescheiden zijn verstrekt.
5
De termijnen van een buitengewoon pensioen en van een garantietoeslag, welke niet zijn ingevorderd binnen een jaar na de eerste maand, waarin de uitkering daarvan had mogen plaats hebben, worden niet meer uitbetaald, tenzij de belanghebbende ten genoege van de Raad kan aantonen, dat het overschrijden van die termijn het gevolg is geweest van omstandigheden, van zijn wil onafhankelijk.
6
De uitbetaling van een buitengewoon pensioen en van een garantietoeslag geschiedt op de wijze bij algemene maatregel van bestuur te bepalen.
Jurisprudentie bij dit artikel
- Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.
- Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.